Het is 2 mei en het onbevattelijke dringt langzaam en onverbiddelijk door: Daphna is dood, al 5 dagen nu. Joris is bij Dana, in Bangkok, in het ziekenhuis. Daar waakt hij over het levenloze lichaampje van Dana, bij dag maar ook bij nacht als de slaap niet komt. Wanda, Henk en Tamar zijn bij hem. We vangen fragmenten op van wat daar gaande is, als van passerende auto’s die via een luidspreker een boodschap uitzenden waarvan je nog net de betekenis kunt oppikken. Het is leven tussen hoop en vrees horen we maar de hoop begint het langzaam maar zeker van de vrees te verliezen. Het hersenletsel is erg groot.
We krijgen eind van de middag plots bericht dat er voor vanavond een stille tocht is gepland in Amsterdam. Gauw maken we eten. Dan snel in de auto naar de Portugese Synagoge waar om 8 uur de aanvang van de tocht is gepland. Op het pleintje voor de synagoge staat een laagstaande, zeer helle avondzon. De wind is kil maar de warmte van de zon is sterker. Uit de groep van begin dertigers maakt een oude vriend van Joris zich los. Hij kan zijn radeloze verdriet niet op en klemt zich huilend aan me vast. Iedereen is emotioneel. We omhelzen anderen, ook onbekenden sluiten ons in hun armen en wij hen. Want dit verbindt ons, fysiek en in onze zielen. De sfeer ademt verbijstering en machteloos verdriet maar ook voelen we de steunende warmte van de vriendengroep. We gaan met veertig mensen op pad en vormen een lang lint richting Sarphatipark. De sfeer is nu los, levendig. Herinneringen over Daphna, Dana en Joris worden opgehaald. Over de studietijd, de VN, en de legendarische gastvrijheid van Joris en Daphna.
We lopen na een half uur het park binnen. Het schemert, er schitteren al wat sterren aan de hemel. We stoppen voor een grote alleenstaande boom. De wind heeft hier vrij spel, het is koud nu we stilstaan. Vanuit een halve kring stappen stilzwijgend mensen beurtelings naar voren. En leggen lantaarntjes, kraanvogelslingers en witte bloemen bij de boom. Zo ontstaat een soort altaar dat exotisch, Aziatisch oogt. We staan in groepjes, stil. Twee vrienden van Joris willen wat zeggen maar hebben tijd nodig. De eerste verhaalt kort van het onbevattelijke verlies en verdriet. Annemarie fluistert me toe of ook ik niet wat wil zeggen. Dit overvalt me; ik had geen tijd dáár over na te denken. Nu is de tweede vriend aan de beurt die een boekje voor zijn borst houdt. Hij hapt een paar keer naar adem en leest daaruit een prachtig gedicht van Hans Lodeizen voor. Het gedicht is niet lang maar toch stopt hij telkens door de emotie die ons allen diep raakt. Daarna is het weer stil.
Ik kom tot een besluit, doe een stap naar voren en draai me om. Ik begin te zeggen dat een vriend mij condoleerde. Ik zei hem dat dit horror, pure horror is. Al sprekend leg ik onbewust mijn hand op mijn hart. Ik bedank de sprekers en ook de groep die hier zo eensgezind als een onverzettelijk kring staat. En bereid is en vastbesloten om er voor Joris te zijn als hij terugkomt. Dat geeft me als zijn vader vertrouwen dat het weer goed met hem komt. Na deze woorden stap ik terug in de kring. Lang is het stil, ieder in gedachten verzonken. Velen bibberen want de koude wind krijgt vat op de veelal luchtig geklede mensen. Er komt beweging in de kring. Gesprekken komen weer op gang, zachtjes, in groepjes die zich verspreiden. Het is vrijwel donker nu.
Annemarie en ik vertrekken en gaan te voet terug naar de auto. We houden elkaar stevig bij de hand vast, koud als we zijn. Vól zijn we van het overweldigende van deze avond, van de afgelopen week. We jagen in looppas voort en dan, bij een trambaan midden op de rijweg, vallen we recht voorover, volstrekt synchroon. Onze vier handen vangen de klappen op en zitten onder het bloed. We realiseren ons dat we liepen alsof de duivel ons op de hielen zat. Naarstig zoeken we zakdoekjes om het bloed te stelpen, voorbijgangers kijken ons bevreemd aan. Een kwartier later stappen we in onze auto en zien in het autolampje het rood van bloed dat nog blijft stromen. Al mindert het. We zijn onderweg stil in de auto. Voor het eerst sinds maandag zijn we letterlijk en figuurlijk met één klap tot stilstand gekomen.